21 februari 2006
Het regent. Tegen mijn venster vliegen de druppels die bestemd waren voor beneden. Soms schuiven ze nog een paar centimeter verder grondwaarts, en tonen zo hun initiële zending. Ikzelf ben twee lange trappen opgegaan en waar die regen verhinderd wordt verder neer te vallen zit ik te werken. Het zint me wel dat hier zijn val gebroken wordt.
Uit mijn pen valt de inkt tot woorden naar beneden. Niets belet die inkt zijn definiërende val te doen. Hij heeft minder geluk dan die regen.
Al was het maar dat nu en dan een fractie letter op zich liet wachten, een woord, een zin. Een opgehouden zin, voorgoed vermist.
Dan maak ik in mijn pen een ruimte vrij waar die verloren letters en woorden een opvang krijgen – blijvend verborgen in de donkerte van zwarte plastiek. En zo heb ik in mijn rechterhand een schrijvende pen, doch ook een kleine kamer vol verloren waan.
BOEK 53
3 mei 2004
Hoe de duisternis toch altijd de minderwaardige wordt van de klaarte. Meedogenloos is ze door onze lampen geblameerd : zaklampen, leeslampen, straatlampen, buislampen. Namen die geenszins wijzen op enige schuldvraag en die hun alibi vinden in de grote lamp : de zon.
Omsloten door mijn huid is binnen in mij duisternis. Hart, maag, nieren, lever, darmen. Zij zien elkaar niet en in de donkerte doen zij hun werk.
En is het niet degene die in het licht aan het neerschrijven is, die smalend beweert dat er aanvankelijk duisternis was op de afgrond en dat het eerste gebeuren het maken van het licht was, dat aan de duisternis een beeld koppelde en een woord. De schrijver is de collaborateur van het licht. Er is geen ander die er iets over kan zeggen.
En hoe voelen zich hart, maag, nieren, lever en darmen als er plots in die grote krochtige nacht een sonde binnendringt, een oog en een lamp, op zoek naar ik weet niet wat. Schamen zij zich dan over hun duisternis zoals die zogezegde eerste afgrond deed? Het lijkt er wel op, want opgesloten in die warme donkerte en gestuwd door een samenzweerderig verlangen, hebben zich verhardingen ontwikkeld en als de tijd gekomen was hebben zij zich door die huid naar buiten gepriemd en zich getoond : ogen, de sleepdragers van het licht.
Het verraad was geschied. De duisternis verraden, de eerste dag.
En is het nu en dan neerlaten van de oogleden niet een verlate flauwe weerstand van die gedupeerde en verzwakte duisternis - een ver heimwee naar de gesloten huid en de blijvende nacht daarbinnen?
BOEK 64.1
03 dec 09
Ik hoor de chauffageketel aanslaan. Ik ben niet alleen. De rest rond mij, en dat is zeer veel in deze kelder, is stil. In stilstand verzwijgen zij dat zij er zijn. Ik heb er vertrouwen in, ik hoef ze niet te zien.
Al jaren is het hier zo. Alles staat of ligt hier stil, en daarvan is het alleen de chauffageketel die, goed geregeld, van zich laat horen, tot hij ook stilvalt. En dan is het nog schoner: Alles zwijgt.
Toch niet. Mijn oog is hier binnengedrongen en ziet het. Het betast de ingedommelde dingen. En kijkend vraagt mijn oog dat ze gaan spreken. Mijn oog vraagt dat ze tonen dat ze slapen. Het is mijn oog dat zegt: Gij zijt er.
De keldervrede is gebroken.
Hoeveel kelders in deze straat, volgepropt of leeg, worden nooit bezocht. Kelders waar de lucht tussen de dingen, de lucht tussen de muren nog nooit door een binnendringend oog is geroerd. Kelders waar daardoor een hechte solidariteit is tussen al de dingen, en al de dingen en de stilstaande lucht ertussen. Zo hecht, dat in die immense stabiliteit alles gelijk is geworden.Het ongeziene is overal gelijk.
De ogen zijn er. Maar het schoonste is niet voor hen bestemd.
BOEK 69
18 december 2013
Niet door mijn blik af te wenden van de dingen, maar door intens naar de dingen te kijken en stap voor stap te ontdekken dat zij een enorme ruimte van niet-zijn openbaren.
7 januari 2014
DERDE KLEINE GENESIS
Al is het definitief te laat, laat mij nog eens mijn verhaal overdoen.
Ik had geen mond.
Er was ook geen enkele reden dat ik een mond zou hebben. Er was geen noodzaak om hem te openen, er was geen noodzaak om hem te sluiten. Er was nog geen richting. Ik was nog verdwenen in de bescherming van het ongebrokene.
Het bestond nog niet dat ik iemand of iets toebehoorde.
Niets daarvan is blijvend mogen zijn.
In het openbarsten werd ik een afgebrokkelde homp, ver weggerold door de onvrede die toen opstak, en die de wind is.
Veranderingen waaiden aan. Ook mijn koppigheid.
Er moest een groot werk gedaan worden. Ik moest mij openscheuren.
Door de scheur nam ik wat ik nodig had en spuwde ik uit wat tegen mij was. Dat maakte geluid.
Aan dat geluid herkende ik de dingen. Zij kregen er gestalte door.
Het leek dat alle geluiden samen ook één klank hadden. Die het licht aantrok. Het maakte mij dronken.
Het licht beloofde aan mijn kant te staan. Nooddruftig opende ik de scheur en in de tijd van een kreet viel het licht voor de eerste keer binnen in mij.
En voor de tweede keer, derde keer, vierde … Het stopte niet meer.
Wat redding moest zijn werd vergif.
Toen ik uitgeput de scheur dichtte en het binnenin weer donker werd, herkende ik mijn nietszeggende afkomst. Waar niets mij toebehoorde.
Diepe droefenis nam bezit van mij en trok mijn mond weer open. Met opnieuw dat licht dat door die open scheur naar binnen stroomde. Geen gehuil kon mijn mond sluiten.
De eerste dag. Nu.
Morgen zoek ik een weg terug.
BOEK 68
06 dec 2012 St.-Niklaas
DE DEKSELS
Hier en daar in dit huis, eerder uitzonderlijk, is de duisternis nog niet geschonden. Sommige kookpannen die al heel lang niet meer gebruikt worden, bewaren in zich die randenloze donkere ruimte. Zij staan daar in de keukenkast. Onder hun deksel heeft het dagelijks opkomende licht geen toegang. Het is in dat licht dat ik beweeg. Meer nog: Uit diezelfde intrige die met het licht is binnengetuimeld, ben ik gegroeid tot wat ik nu ben. In de totale opschudding die het ontstane licht met zich heeft meegebracht, herken ik mijzelf.
Het is nu zo.
Maar de dingen bewegen ook ten goede. Straks keren wij ons weer weg van dat licht en valt de nacht. Het is winter, de nacht mag er lang zijn.
Vanavond, als de kering geheel is, ga ik tastend naar de keuken en zal ik de deksels oplichten. En in een bewegingsloos gebeuren van verzoening raakt dan die grote verse duisternis die kleine oude restant.
En omdat duisternis geen geschiedenis kent en noch groot noch klein is, staat slechts deze kijkende pen een volkomenheid in de weg..
Een kleine volkomenheid.
BOEK 67
12 juni 2011
ANDERE KLEINE GENESIS (PAX ROMANA)
Hoe heb ik mij niet versterkt door gaten te maken
langs waar de wereld in mij is binnengekomen
en tot een ontstaan is gebracht.
Maar is het niet de herinnering aan de harmonie
van het gesloten zijn die mij vooruit stuwt om
al die binnenkomers een plaats te geven
zodat ik hen kan zien en beloeren en tot
luisterbereidheid kan dwingen
in een zwaar door mij geconditioneerde vrede.
Oorlog dus.
BOEK 74
29 september 2018
Niets is betrouwbaar aan de blik. Niets is zo misbruikt als de blik.
En achter dat kijken ben ik. Radeloos. Hulpeloos.
Ik zie mijzelf, die omwille van zichzelf deze leugen heeft gemaakt. Niet meer in staat om echt te zien. Niet meer in staat om te zien wat ooit verjaagd is door wat ik nu zie.
Ik kijk en ik zie mij kijken. Ik zie mijzelf. En ik zie slechts wat verbergt.
Des te treuriger zijn de gaten die veinzen dat zij iets tonen. Ook zij verbergen.
Door de gaten van mijn ogen kijk ik naar een wereld, die gemaakt is, en ik verkrijg wat ik zoek: instrumenten dienstig aan mij.
Achter mijn ogen die hun treurige arbeid doen ben ik. Bezet door mijzelf.
Blind geworden hunker ik om weer te zien.
7 december 2018
Zie mij hier nu liggen
met al dat gerief aan mij
ogen, oren, vingers, tenen, neus
op mij geteeld terwijl ik sliep.
Kermend onder de vruchten
hunker ik naar de tuinman
en zijn mand.
(voor Inge)
BOEK 79
4 maart 2021
Misschien is mijn werk te herleiden tot het vinden van de juiste reden om iets te doen
16 maart 2021
Hebben wij te weinig letters uitgevonden om naar boven te halen wat mij drijft? Of zijn die letters die wij dagelijks gebruiken te leesbaar geworden?
Moeten wij niet enkele letters uitvinden die zich nooit zullen laten verleiden tot leesvoer, maar die wel binnensluipen in de rijen van al die andere letters en die wij in een nietszeggende rust laten?
Omdat zij erbij moeten zijn. Een boek dat naast die aanslepende overdracht van gebeurtenissen geen gaten heeft blijft maar hijgen. Deze gaten, waar onze adem geen toegang toe heeft, vragen ook om een gesprek, zij het met die letters die niets lossen.
Het is dat gesprek dat ik nodig heb en waarvoor ik de woorden zoek, die onvindbaar zijn. Juist daarom kunnen zij mijn honger niet stillen.
En als ze deze honger zouden stillen zijn ze vals.
Waarachtige niet-leesbare woorden.
20 april 2021
Is het niet mijn schaduw die maakt dat de zon er is?
Is het niet omdat ik de zon in de weg sta, dat zij er is?
Is de schepping van mijn schaduw niet de onvermijdelijke start van het ontluiken van al die dingen én van deze woorden en letters hier?
Sumi kent zijn schaduw niet. Sumi kent geen schaduwen.
Woorden gedragen zich als schaduwen. Doch geen enkele letter, hier in de zon geschreven, heeft zelf een schaduw op dit blad.
14 september 2021
Dat groeien van mij. Altijd maar groeien, ontwikkelen. Meer en meer. Tegen muren duwen, grenzen oversteken. Weeral groter, verder, langer, geuriger, kleuriger. Tot ik de muren niet meer zie.
1000, 10000, 100000. Ik wil dat.
Edoch, is het niet diezelfde wil die een eerste muur en een eerste woord heeft gemaakt en mij eruit gegooid heeft?
Dat groeien van mij. Moet dat niet andersom?
BOEK 56
12 april 2005
Hoeveel ongekende nachten zijn er nu niet gevallen over mijn bestaan, waardoor ontelbare dingen in onkenbaarheid zijn gehuld. En nu de enige gekende nacht is opgetrokken, rest mij nog een kleine glimp tot de invallende duisternis vanavond haar verdwijningswerk zal afmaken.
En kijkend overdag naar de dingen, kijk ik ook naar die ongekende nachten die schuilgaan in alles wat ik zie, en in alles wat ik niet zie. En in hun onkenbaarheid bedekken die nachten ook de ontelbare woorden die hen tot leven zouden wekken.
Het is in die nachten dat ik wil leven, doch mijn longen zijn gevormd uit alles en voor alles, dat met woorden is gemaakt.
Laat de nachten in mij komen en ik hen kan worden, zodat zij niet meer hoeven te zijn en met woorden dienen opgespoord te worden.
Alles wat die nachten verhullen omhels ik in zijn onkenbaarheid. Het zijn niet mijn armen die in dit verlangen het werk kunnen doen en geen voetstap zal mij dichter brengen waar ik moet zijn. Niets wat wind maakt zal mij de richting wijzen.
O spotziek lot, het is de weg van deze woorden die mij zal brengen tot een grens, waar men de woorden achter zich dient te laten. En met de aanloop van deze letters zal ik gestild de sprong wagen, blind verliefd op het zwart van deze in mijn rechterhand langdurig opgewarmde inkt.
BOEK 72
26 februari 2018
Langs mijn ogen zijn de dingen uit mij ontsnapt.
Alle sterren heb ik moeten afstaan.
SCHETSBOEK ZEGELSEM
Zegelsem, zaterdag 23 juni 2018
Zittend in het landschap van Burreken.
Als ik lang mijn ogen sluit heb ik het gevoel dat het niet zien meer van mij is en dat, als ik mijn ogen open, ik opgeëist wordt door een boom, een vlieg etc. Ik moet iets afstaan. Er is iets in mijn intiemste bestaan dat afgepakt wordt.
Hier en daar zijn de geluiden er nog, maar los daarvan: de ogen langdurig sluiten bevrijdt mij, zet mij alleen in mijn bestaan. Wat er gebeurt ben ik, en er gebeurt niets.
Ik kan bijna zonder ademen zijn. Bijna.
En als ik dan bij het openen van de ogen naar mijn vingers kijk zie ik hoe overbodig zij zijn.
In die zin is het opschrijven hier vals spel. Want die duistere geslotenheid moet zich nog bevrijden van het feit dat ik daar nog toeschouwer van ben.
Welk immens verlies dat ik iets zie. Als ik niet meer zal ademen en de dingen hun belangeloosheid teruggewonnen zullen hebben, waarbij zij nooit meer hoeven terug te keren, dan ga ik weer mogen samenvallen met een weg-zijn. O neen, dit is geen weg-zijn.
Zittend op mijn plastieken stoeltje in het prachtige Perreveld Zegelsem ben ik verleid om mijn ogen te sluiten en om te zien hoe dit immens schone, zelfs evenwichtige landschap verlies is.
Mijn ogen sluitend open ik iets dat misschien ook bestaan genoemd mag worden.
Het is verleidelijk om dat schoon te formuleren. Waarover ik het wil hebben verdraagt dat niet.
BOEK 75
18 januari 2019
KLEINE GENESIS VAN DE ONVERSCHILLIGHEID.
Nu mijn pen zich goed voelt daalt zij diep in mij.
En toch, wat moest zij niet doorstrepen om met woorden door te dringen tot de kern, waar de stormen opsteken, van waar deze stormen uitvlieden en zo de dingen tot leven roepen.
En het zijn woorden die het toen op zich namen: zij geboden de stormen te gaan liggen.
En zie:
De woorden stolden in zichzelf. Wat voordien naar mij kwam klapte dicht. Er was geen toegang meer.
Ik bewandelde verdwenen dingen.
Het was noch goed noch slecht.
Dagen werden overbodig.
Een kwartier heeft dat geduurd. 13u 18.
24 januari 2019
HET SNEEUWT BUITEN ONS
Wij zijn omringd door talloze onwetenden.
Geen sneeuwvlok die weet dat zij naar beneden dwarrelt, geen steen in een muur die weet of hij hoog of laag zit, geen kous die weet dat zij rond een voet gespannen is.
Geen stoel die weet dat hij mannelijk is, geen rivier die weet dat zij vrouwelijk is en kronkelend naar de zee glijdt.
Dát is het Paradijs.
Als een geschenk voor ons hebben zij de invasie van het oordeel overleefd en in hun paradijselijke blindheid zijn zij nooit afgescheiden en nooit uitgedreven.
Het is van een immense pracht dat zij rond ons gebleven zijn.
Vallend blijft de sneeuwvlok gewichtloos.
5 februari 2019
Wellicht stond er in het Paradijs 1 immense spiegel.
In die spiegel herkende niemand zichzelf, niemand zag iets. Alleen God zag in de spiegel alles wat Hij gemaakt had en daardoor zag Hij voor de eerste maal zichzelf.
Ik denk dat Hij bedroefd was. Er was iets heel precieus gebroken. Zonder de spiegel te breken zag Hij alleen maar brokken. Gebroken uit het onzichtbare.
Hij had zichzelf gebroken. Tot beeld.
Ik ga Hem redden.
BOEK 78
1 december 2020
Hebben wij geen licht gecreëerd om ermee af te rekenen?
Is het bewust worden van al die dingen niet evenzeer ontstaan om hen te isoleren teneinde hen te kunnen elimineren, omdat zij een bron van onvrede waren en nog steeds zijn?
Is de initiële richting niet het wegdoen geweest i.p.v. het in het leven brengen?
Is het zogenaamde scheppingsproces niet het proces van het ontstaan van geïsoleerde leegten i.p.v. het ontstaan van opvullingen?
10 december 2020
1 dag dat wij geen dingen maken. 1 dag dat wij ons in veiligheid brengen waardoor het maken van dingen uitgesteld kan worden. 1 dag dat wij onze adem niet blazen in iets waardoor het in zicht komt. 1 dag waarin het oordeel stil ligt.
Waarna wij weer ten prooi vallen aan de noodzaak. Aan die andere noodzaak. Die andere noodzaak die ons opjaagt.
1 dag. Dat de kleuren geen kleuren hoeven te zijn en ik hen deze rust gun van niets te zijn. 1 dag dat de tanden van de zaag niet doordringen tot mij. In mij. 1 dag dat ik niet doordring in de tanden van de zaag.
De dag dat ik niets opeis.
28 december 2020
Zijn wij niet aan het schrijven op een muur, waar wij niet doorheen kunnen? Is de drager van onze woorden niet het obstakel dat wij schrijvend of tekenend willen doorbreken?
Schrijven wij niet op de muur van het Paradijs? Waaruit wij verjaagd zijn? Zoals wij huilen in de richting van het Paradijs?
En hebben wij door te schrijven en te tekenen ons niet uit het Paradijs gezet? Schrijven en tekenen die het oordeel zijn.
Willen wij de kwaal niet genezen door de kwaal?
17 januari 2021
In “Aantekeningen uit het ondergrondse” van Dostojevski, Athenaeum-Polak & Van Gennep 2007. Op pagina 114-115 ligt in gesloten toestand het woord “prettig” op het woord “salon”. Noch “prettig” noch “salon” weten dat. Op pagina 58-59 ligt het woord “me” op “me”. Een immens geluk dat woorden niet kunnen lezen.
16 februari 2021
Werkt God niet in een atelier, met aan de muren ontelbare nietszeggende sjablones?
Tot Hij Zijn ogen opent en Hij de stilzwijgendheid van de sjablones molesteert. En waarom zou Hij ogen hebben, tenzij om God te worden. Ogen verraden ambitie.
Wat sjablones echt missen is mijn blindheid.
18 februari 2021
Ik ben klaar om te vertrekken naar een planeet waar ik niets van begrijp. Waar ik niet zal voelen dat ik er geland zal zijn.
Maar zeker is: dáár wil ik zijn.
Onderweg zal ik mij door de 24 kleuren van TALENS PANDA 24 FINE QUALITY OIL PASTELS moeten boren en ze ver achter mij laten.
Als dat leed vergeten zal zijn ben ik er. Thuis.
BRIEF MEESTER CRISMER FEXHE - LE - HAUT - CLOCHER
Maître Crismer,
Cher Monsieur Crismer,
…
Dès le début, mon oeuvre a pris une direction guidée par un désir préponderant et fidèle et qui en ce moment-ci me conduit à me mettre en contact avec un office notarial. De préférence d’un notaire sensible au sens de ma demande.
Il s’agit de la rédaction d’une disposition testamentaire, formulée en néerlandais, en français et en anglais.
Dans ce testament, j’exprime mon veux qu’on ne ferme pas mes yeux, une fois que je suis trépassé.
…
A ce moment, les yeux ouverts et brisés par manque de vie, je veux être témoin de la libération de toute signification et ainsi de toute visibilité. Une fois que ma vie ne me force plus à l’inventer, je veux voir mon absence dans les choses, déjà passionnément desirée dans cette vie. Je veux voir que le visible et le palpable font de la place. Je veux voir l’implosion de toute ma propre nécessité, qui donne vie aux choses. Une réalité sans moi, qu’on ne peut pas désigner, et qui me force à me taire là-dessus. Moi, pour qui le visible est un obstacle, moi, à qui la rétine est un Katapetasma, moi au moment ultime, je veux que mes yeux ne dorment pas.
Ici, il ne s’agit pas de la mort; il s’agit d’un désir intense, qui me donne une force dans cette vie. Maintenant.
Et comme tout ce que je fais dans mon art et mon univers, c’est dans l’échec de ce projet que son sens se révèle.
Convaincu de l’importance de cette demande dans ma vie, je m’adresse à vous afin que nous puissions réaliser ensemble cet acte notarié.
…
Dans l’attente de votre réponse, je vous présente mes salutations sincères et amicales,
Lukas Vandenabeele
BOEK 64.2
7 maart 2010
Geen poort die zich zo goed sluit als mijn lippen. De vlezige deuren leggen zich geruisloos tegen elkaar. Dan wordt het donker in mijn mond. En daar ligt zij dan: de tong.
In haar donkere natte bedding verschuift zij wat, rolt zij wat, glijdt zij wat. Zonder klank.
De talloze woorden die zij nog uit te sturen heeft bij middel van haar precieuze zetting hangen wat rond onder de koepel van haar gerimpelde hemel. Geen oor dat hen kan vangen.
Ver van deze gevangenis, waar zij woorden worden, hoeven zij zich niet op te maken en zich te ordenen naar de wetten van buiten, die dreigen als de lippenpoort wat openwaait. Woordenloze woorden. Met het sluiten van mijn kleine mond is de wereld een donker hol.
Zonder het licht van mijn woorden tasten dingen. Zij kunnen niets worden.