LUKAS VANDENABEELE
VAN PAPEGAAI TOT IETS ANDERS
Frank Maes, 2016
Het œuvre van Lukas Vandenabeele is gericht op de crisis van het kijken, en dus van de betekenis. Het heeft het beeld nodig, maar wil het zien in elkaar storten. Het laat letters, woorden en tekens ontstaan, met geen ander doel dan dit alles te lijf te gaan. Wat hij toont heeft maar bestaansrecht in de mate dat het zijn eigen afwezigheid in de weg staat. Het wil de verbinding, de onvermijdelijke incestueuze relatie tussen ons en wat wij werkelijkheid noemen verbreken. Een ambitie die gedoemd is om te mislukken.
De woorden die volgen zijn, in de loop van diverse bezoeken aan het atelier van Lukas Vandenabeele, aan de mond van de kunstenaar ontsnapt en meteen door de auteur opgetekend. Al is het mogelijk dat sommige woorden – nu eens onverhoeds, dan weer met zijn instemming – de kunstenaar in de mond gelegd zijn. Nadrukkelijk staat hij erop dat wat volgt geen sluitende duiding kan en mag zijn van zijn werk. Het is een amalgaam van gedachten die wel naar dat werk ruiken.
PAPEGAAI, 1987-1994
Van de landschappen in Vlaamse Ardennen, waar ik geboren ben, trekken mij de lege en uitgestrekte ruimten het meest aan.
En in de kunst houden Malevitch, Rothko, Klein … mij al heel lang bezig. Zij zijn ontstaan binnen het spanningsveld van de abstractie. Ondanks hun zuigkracht wou ik dit niet meer herhalen of daar verder op broderen. De fase van de protocollen, tussen 1987 en ‘94, heeft mij van hun autoriteit bevrijd. En in dat werk ben ik gaandeweg in het jargon van het concrete leven getuimeld: wandelen, in een strandstoel liggen … die concreetheid speelt tot op de dag van vandaag een grote rol.
De protocollen zijn een uitvinding om zelf niet aanwezig te zijn in het maaksel. Om je niet te moeien, om los van je persoonlijke ja en neen, iets te maken. Het protocol is dat wat je niet aanraakt, wat los staat van jezelf, wat je losmaakt van jezelf.
Het protocol dient om in het vreemde, het andere, binnen te stappen. In godsdienst is het ‘sacrum’ dat wat we niet aanraken. Het is een poging tot constructie van wat ontsnapt aan elke vorm van autobiografie. Je zou kunnen stellen dat ik in mijn verlangen in de pre-fase van godsdienst zit. In onze cultuur is de fascinatie voor het totaal andere gekidnapt door godsdienst. De constructie en de beleving van dat “totaal andere” wil ik in onbezwaarde profaanheid realiseren en aldus terugleggen in de ruif van de vele humane verlangens die een menselijk leven gestalte geven. Teruggeven aan de mens.
Op het eerste gezicht lijken die protocollen, directieven, fysieke belemmeringen te resulteren in een soort gevangenschap. Het tegendeel is waar: de beklemming van het signaal verdwijnt, de uitvoerder gaat erbuiten staan, zet elke verantwoordelijkheid opzij. Dit papegaaienwerk betekent ruimte.
Bovendien, de begrenzing is een essentiële voorwaarde om tot gewaarwording te komen. In de begrenzing worden de dingen zichtbaar. In het afgescheiden zijn. Ik had geen aartsengel nodig om mij met vlammend zwaard uit het paradijs te jagen. De blik had al zijn werk gedaan. Misschien als wij huilen, huilen wij nog in de richting van dat paradijs.
Een paradijs dat ook geconstrueerd is. Een gecrocheteerd paradijs.
IETS ANDERS
Als wij het over lucht hebben (of over duisternis), om ons binnen te brengen in de afwezigheid van vormen, de afwezigheid van elke dialectiek, dan is van meet af aan dat project gedoemd om te mislukken. Het woord lucht vangt en omsluit reeds onze betrachtingen. Geen woorden zonder afmetingen. 36 CM LUCHT (2015) toont ons dat drama. Het plan om te komen tot het obstakelloze is eens te meer verijdeld.
Het woord is het vehikel waardoor de dingen in ons werkelijkheid worden. De werkelijkheid is onbereikbaar.
Wat wij “werkelijkheid” noemen is onze relatie met wat voor ons – voor ons ‘project’, voor wat we willen - het verschil uitmaakt. Door ons verlangen ontnemen wij de dingen de vrijheid om niets te zijn. Wat wij werkelijkheid noemen is onvermijdelijk gecontamineerd door ons eigen mechanisme om te bestaan. Daar heb ik het lastig mee, omdat het constant over onszelf gaat. Het willen uitbreken naar iets anders stuurt mijn werk.
Taal ondergraven, de implosie van de taal… het trekt mij aan, omdat we dan die verbinding op de helling zetten. Dat is geen spelletje. Het is dodelijke ernst. En in het drama van die mislukking zit iets sulligs, zelfs achteraf gezien iets komisch. Maar het is diep drama.
De (onmogelijke) ervaring van dat andere is niet iets abstracts. Dat heb ik in mijn werk ontdekt. In de terminologie van de alledaagsheid is het er plots. Bijvoorbeeld, in de kelder van de Innovation in Gent, tijdens de openingsuren, dus niets speciaals, wanneer ik aan de verkoopster vraag: “Waar is de onzichtbare lingerie?” en zij de richting aanwijst en zegt: “Daar!”. Waarna ik vraag: “Toon mij nu de echte onzichtbare lingerie”. Angst in de Inno.
MAAR NEEN, IETS TOTAAL ANDERS
Als profane mens ben ik geïnteresseerd in godsdienst. God is in veel culturen gelijk aan het totaal andere. De constructie van het totaal andere. Immers, alles moet gemaakt worden. Deze god verdraagt geen naam, laat zich niet vangen in een beeld, mag zelfs geen gedachte zijn. Deze God is verborgen, kan met de wijsvinger niet aangeduid worden. Het is een prachtige uitvinding om vóór het verborgene, vóór het altijd wijkende een sluier te hangen. Het katapetasma in de tempel van Salomon. Mijn werk is niets anders dan de opgehangen sluier vóór het totaal andere. De sluier duidt aan en is anderzijds obstakel. In de notie van het obstakel wordt de droom onderhouden om erdoor te gaan.
In die zin verdraagt de constructie van God niets autobiografisch. Geen enkele tijdsgeest mag die constructie aanraken. Zij verdraagt geen enkele humanisering. In onze cultuurgeschiedenis is de humanisering van het godsbeeld op gang gekomen in de gotiek, en tot op de dag van vandaag heeft zij dat onaanraakbare aangetast. In de Sixtina is de aanraking tussen de mens en God obsceen. Noli me tangere. Le regard est le toucher à distance (Etienne Decroux, bij wie ik gestudeerd heb). Het schoonste is niet voor de ogen bestemd.
Dit alles boeit mij slechts in de fase van het intellectueel bezig zijn. Maatschappelijke repercussies, die er onvermijdelijk zijn, wil ik niet.
Maar als ik dat allemaal in mijn hoofd heb, kan ik geen potlood meer vastnemen. Dus: forget it.
HET WIJKT
en er valt voorlopig mee te leven.